De politiek café-avond van GroenLinks Tilburg op 1 februari jl. trok grote belangstelling. Ongeveer 55 leden en niet-leden waren afgekomen op het discussieonderwerp van de avond: de burger aanzet: willen of moeten? Deze avond was de tweede in een reeks van discussieavonden waarop sociaal-economische onderwerpen centraal staan. De resultaten van de discussies moeten bouwstenen zijn voor een nieuwe sociaal-economische visie van GroenLinks
De avond startte met een lijst begrippen die uit de vorige politiek café (polca)-avond naar voren waren gekomen: burgerkracht, meetellen, flexzeker, divers, grensverleggend en duurzaam. Deze begrippen moeten staan voor de bouwstenen en toetsstenen voor de nieuwe GroenLinks-visie op sociaal-economische vraagstukken. Aan de hand hiervan werd een discussie gevoerd met zes deskundigen en betrokkenen:
- Jeanette Kamps, trainer familiezorg bij het Expertisecentrum Familiezorg Tilburg (voorheen het Steunpunt Mantelzorgen Midden-Brabant)
- Gon Mevis, directeur van de Twern (voormalig GL-wethouder)
- Henk Vinken, sociaal-wetenschappelijk onderzoeker (vervanger van Paul Dekker van het SCP, die wegens ziekte verhinderd was)
- Eelke Blokker, van het Instituut voor Publieke Waarden (IPW)
- Marjo Frenk, wethouder Zorg, Welzijn en Cultuur voor GroenLinks in Tilburg
- Tim Haarlemmer, discussieleider
Jeannette Kamps schetste, mede op basis van onderzoek door de Universiteit van Tilburg, een beeld van de zorgvragers. In tegenstelling tot wat de meesten denken wil het overgrote deel (41%) zijn problemen zelf oplossen, tenzij het niet anders kan. 31% Heeft geen vertrouwen in de zorg en wil als hen iets overkomt in principe geen hulp. De overigen willen juist dat anderen hun problemen oplossen en zijn van mening dat ze daar ook recht op hebben omdat ze ervoor betaald hebben.
De ervaring van het Expertisecentrum Familiezorg is dat de meeste mensen geholpen willen worden om hun relaties in stand te kunnen houden. Daarom legt het in zijn werk hier de nadruk op en dat zowel op micro-, meso- als macroniveau.
Gon Mevis is in principe voorstander van de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). De professionals zijn er om de mensen te ondersteunen, al doen ze dat misschien soms teveel. Het is belangrijk er 'te zijn' en op een zo licht mogelijke manier op zoek te gaan naar de eigen kracht van de mensen, zonder daarbij het belang van de collectiviteit uit het oog te verliezen. Immers de zorgvrager beschikt veelal niet over een sociaal netwerk. De professionals van de Twern dienen dus te investeren in de collectiviteit en in de sociale infrastuctuur en dienen er ook voor te zorgen dat die infrastructuur onderhouden wordt.
Naar aanleiding van een vraag uit de zaal over hoe welzijnswerk en zorg te verbinden, zegt Gon terughoudend te staan ten opzichte van integrale teams waarin vertegenwoordigers van de verschillende organisaties zitten. Alleen al de terminologie die de verschillende organisaties bezigen is sterk uiteenlopend.
Henk Vinken vervangt Paul Dekker. Hij noemt enkele conclusies uit onderzoeken van het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) over vrijwilligerswerk. In vergelijk met andere landen scoort Nederland hoog als het gaat om het aantal mensen dat vrijwilligerswerk verricht. Henk noemt zelfs het risico van overbelasting van mensen met een betaalde baan die daarnaast ook nog mantelzorg verrichten of andere vrijwilligersactiviteiten ontplooien.
Hulpvragers en hulpbieders vinden elkaar ook niet altijd, er is sprake van een zekere verlegenheid van beide kanten en een mismatch tussen vragers en aanbieders. Uit discussies in focusgroepen blijkt dat een pleidooi voor meer eigen verantwoordelijkheid veel steun krijgt, maar aan de andere kant zijn betrekkelijk weinig mensen voor het toekennen van eigen budgetten. Met name hoogopgeleiden zien nog steeds een belangrijke rol voor de overheid. Er is twijfel aan de competentie van de medeburger. Men is bang voor de 'mensen met de grote mond'. Men spreekt nog steeds de behoefte uit aan professionele ondersteuning. Geen 'big society' dus.
Eelke Blokker concludeert uit allerlei actieonderzoeken dat het adagium 'iedereen moet meedoen' logisch klinkt, maar dat tegelijkertijd bepaalde vragen niet meer gesteld worden. Zoals met betrekking tot het probleem van uitdijende controle en toezicht. Eelke noemt het voorbeeld van de taaleis die in de Wet Werk en Bijstand gesteld gaat worden. Iemand die niet aan een bepaald niveau van taalvaardigheid voldoet, kan gekort worden op zijn uitkering. Maar wie controleert dat en op welke wijze?
Een ander voorbeeld is in de psychiatrie te vinden: de afgelopen 15 jaar is het aantal gedwongen opnames met 300% gestegen terwijl het aantal vrijwillige opnames is gedaald. De toegenomen controle blijkt ook uit het aantal nieuw benoemde inspecteurs in de Gezondheidszorg: er komen er 400 bij. En een laatste voorbeeld betreft de eisen die aan de oppas-oma’s en – opa’s worden gesteld. Het paradoxale doet zich dus voor: de overheid treedt terug maar de controle neemt toe. Ook de gevolgen van de decentralisatie zijn veelal pervers. Het belang van de gemeente om mensen te weren wordt groter (Rotterdamwet). Dus: enerzijds decentralisatie en toegenomen marktwerking, anderzijds groeiende bureaucratisering, centralisering en disciplinering.
Oplossing
Probleem is dat niemand dé oplossing weet, het is blijft zoeken naar het antwoord op de vraag waar de overheid kan terugtreden en waar niet. Dat vereist oefening hoe de terugtredende overheid te organiseren. En wat is terugtreden als tegelijkertijd de controle en het wantrouwen van de overheid toeneemt?
Vanuit de zaal wordt onder andere het probleem van de overbelasting van mantelzorgers aangesneden: Wie kan hoe lang welke inzet voor anderen aan? Als mogelijke oplossing wordt genoemd de inzet van babyboomers: "Haal ze van het golfterrein af!" Je zou van ouderen solidariteit met de jongeren mogen verwachten. Daar wordt tegen ingebracht dat je solidariteit niet mag opleggen. Ook de invoering van een sociale dienstplicht krijgt weinig steun als oplossing voor de door sommigen geconstateerde erosie van de solidariteit.
Vrijwilligers
Overigens blijkt uit de eerder aangehaalde onderzoeken dat er op de meeste terreinen voldoende vrijwilligers actief zijn. Met die erosie van de solidariteit lijkt het dus wel mee te vallen. Volgens sommigen mogen er wel wat meer schouderklopjes aan de vrijwilligers worden uitgedeeld als waardering voor hun werk. Wethouder Marjo Frenk reageert hierop door te stellen dat dat al ruimschoots gebeurt, ook door middel van schouderklopjes in de vorm van geld. Een groot deel van haar agenda wordt gevuld met het bezoeken van vrijwilligers. Zij vindt dit een van de leukere onderdelen van haar werk.
Gon Mevis benadrukt nogmaals het belang van een sociale infrastructuur: "Je kunt collectiviteit organiseren". In dit verband wordt de term 'vramilie' geïntroduceerd, een netwerk van vrienden en familieleden, waar indien nodig een beroep op kan worden gedaan. De professionele ondersteuning is dan aanvullend.
Bezoeker Jos van Gerwen benadrukt dat het beschikbare geld dichter bij de doelgroep moet komen. Instituties kunnen niet meer samenwerken. Ze zijn vaak te zeer intern gericht. Er moet gezocht worden naar een nieuw type ondernemerschap, een ondernemer die vanuit het cliëntperspectief handelt.
Nieuw ondernemerschap
In haar afsluitende samenvatting herhaalt Marjo Frenk het belang van het nieuwe ondernemerschap. Er zijn in de stad overigens al veel initiatieven. Maar ook hier zie je de paradox van enerzijds de noodzaak van een stevige regie en anderzijds de erkenning dat je veel aan de burgers moet over laten. Bij Marjo heeft er al een soort omkering in het denken plaatsgevonden: "Ik wil niet meer alleen met bestuurders om de tafel zitten".
(Het volledige verslag is hieronder als bijlage opgenomen)